Een stap vooruit in de beheersing van Elsinoë pyri
Enkele weken voor de pluk valt het je op: in de boomgaard duiken zwartverzilverde vlekjes op, zowel op bladeren als vruchten. De oorzaak is inmiddels bekend, namelijk de schimmel Elsinoë pyri. Toch blijft die schimmel nog een groot vraagteken. Zowel de ziektecyclus als het infectiemoment zijn nog onbekend. We voerden binnen het CCBT-project Raadselspot proeven uit om te achterhalen wanneer de infectie optreedt en dus wanneer we het best behandelen.
Het probleem in beeld
Om jullie geheugen even op te frissen, overlopen we kort wat we al weten. In dit eerste artikel en dit tweede nieuwsbericht las je ook onze eerdere bevindingen. De mysterieuze vlekjes werden in het begin vooral bij Natyra® waargenomen, maar ondertussen weten we dat ook Wurthwinning, Jonagored, Rusticana en Rewena gevoelig zijn voor E. pyri. Afhankelijk van het ras verschijnen de eerste symptomen enkele weken voor de pluk.
In een vroeg stadium zijn de vlekjes roodpaars op jonge bladeren en zwartpaars op oudere (Foto 1). Op de appels zijn kleine zwarte vlekjes zichtbaar rond de lenticellen (Foto 2). Naarmate de schimmel zich verder ontwikkelt, worden de vlekken groter en krijgt het midden een zilverachtige verkleuring. Soms zie je meerdere kleine vlekjes op een vrucht, maar ook één grotere vlek komt geregeld voor (Foto 3). Opvallend is dat aan de zonnezijde van de boom de symptomen doorgaans het sterkste aanwezig zijn.

Uit de literatuur weten we dat er voor infectie regen en een temperatuur tussen 10°C en 26°C nodig is, met een optimum rond 18°C tot 22°C. Vermoedelijk overwintert de schimmel in geïnfecteerde bladeren en achtergebleven vruchten. Er zijn aanwijzingen dat E. pyri in blad- of bloemknoppen overwintert, maar dat onderzoeken we nog verder.
Achterhalen van infectiemoment
Om het probleem beter in kaart te brengen en de eerste stappen richting een mogelijke beheersingsstrategie te zetten, werd het project Raadselspot opgestart dankzij financiering van het CCBT. De eerste stap, het achterhalen van de ziekteverwekker, is succesvol afgerond. Daarna legden we twee jaar op rij vensterproeven aan, waarbij er op specifieke momenten werd behandeld met zwavel of koper om zo het infectiemoment en de optimale beheersing te achterhalen.
Ondanks een zeer zware aantasting en lage opbrengst van appels tijdens de eerste vensterproef in 2024 konden we wel duidelijk waarnemen dat zwavel een werking had en dat infecties vroeg in het seizoen konden plaatsvinden. 2024 was een heel nat jaar. Om die reden startten we tijdens het tweede proefjaar (2025) een maand eerder. Elke maand waarin behandeld werd, gebeurde dat drie keer met Hydro Super 25 WG aan een dosis van 0,4 kg/ha loofwand (100 g ai/ha loofwand). Midden september, toen de eerste symptomen zichtbaar werden, voerden we een veldevaluatie uit, waarbij er zowel naar blad als vrucht werd gekeken. De resultaten voor de bladeren vind je in Figuur 1. Bij de vruchten lag het infectiepercentage te laag om duidelijke conclusies te trekken. Daarom evalueerden we de vruchten opnieuw na bewaring.
Uit de resultaten van de bladeren bleek dat drie behandelingen gedurende de maand mei belangrijk waren om de symptomen effectief te onderdrukken. Met een werkingspercentage van 63,3% sprong mei er duidelijk uit ten opzichte van de lagere percentages in de andere afzonderlijke maanden. Nog sterker, de behandelingen tijdens de periode april-mei-juni leverden maar liefst een werkingspercentage van 86,4 %.
Blokbehandelingen van drie maanden bleken in het algemeen beter dan de individuele maanden en de blok van april-mei-juni sprong eruit als meest doeltreffend. Volgend jaar kunnen de resultaten er weer anders uitzien. Daarom willen we in een volgende fase de resultaten naast de weersdata leggen, zodat we achterhalen onder welke omstandigheden de infecties optreden. Daarnaast gaan we kijken naar de aanwezigheid van de E. pyri in bloem- en bladknoppen, waardoor we meer inzicht krijgen op de mogelijke latente aanwezigheid.
Wat moet je onthouden?
Zowel zwavel als koper hebben een werking tegen E. pyri. Uit de proeven van 2025 kwam naar voren dat vooral de periode april–mei–juni cruciaal was. Behandelingen in die maanden zorgden voor een infectiereductie van 86,4%. Die resultaten brengen ons weer een stap dichter bij een effectieve en goed getimede strategie.
Meer info?
yana.deruyter@pcfruit.be
renske.petre@pcfruit.be
