Dynamiek van fruitmotten in biologisch pitfruit

De aanleiding van het nieuwe CCBT-project 'Dynamot' is de recente gestegen problematiek rond vruchtborende rupsen in de biopitfruitteelt. Mogelijke oorzaken zijn de verschijning van de oriëntaalse fruitmot (Grapholita molesta) en/of verminderde werking van de huidige gebruikte feromoonvallen en bestrijdingsstrategieën in de gewijzigde klimaatcondities. Het hoofddoel van dit project is via gericht praktijkonderzoek hier klaarheid in de scheppen.
Voldoet de ‘gewone aanpak’ voor de ‘gewone fruitmot’ niet meer?
Aangezien de gewone fruitmot (Cydia pomonella) als de meest belangrijke en voorkomende vruchtborende rupsensoort beschouwd wordt in België (zowel in de bio- als IPM-teelt) is de huidige beheersingsstrategie in hoofdzaak hierop afgestemd. In praktijk wordt fruitmot vandaag de dag in de bioteelt bestreden door enerzijds de feromoonverwarringstechniek en anderzijds één of meerdere behandelingen met C. pomonella granulovirus preparaten.
Maar mogelijk zijn er nu andere vruchtborende rupsen in het spel, zoals de oriëntaalse fruitmot (Grapholita molesta) (ook grijze fruitmot of perzikmot genoemd), kleine fruitmot of de pruimenmot (Grapholita funebrana). Deze fruitmotsoorten werden immers reeds aangetroffen in een aantal biopitfruitboomgaarden. Dit zou kunnen verklaren waarom de huidige gebruikte biologische gewasbeschermingsmiddelen, die specifiek zijn voor fruitmot C. pomonella (en dus niet werkzaam tegen deze andere fruitmotsoorten), het probleem niet kunnen beheersen.
Bemonsteringscampagne en evaluatie van nieuwe feromoondoppen
Gedurende drie opeenvolgende seizoenen voorzien we een uitgebreide bemonsteringscampagne bij biologische pitfruitbedrijven op minimaal 4 verschillende locaties. De betreffende boomgaarden worden geselecteerd op basis van het voorkomen van bovengemiddelde/hoge schade door vruchtborende rupsen de afgelopen seizoenen. Op elke locatie worden wekelijks verschillende vallen (met verschillende (recent ontwikkelde) feromoondoppen voor verschillende soorten) opgevolgd. Naast de motten worden ook rupsen uit beschadigde vruchten verzameld en in de diepvries bewaard voor soortidentificatie met behulp van moleculaire technieken.
Uitwerking van een snelle betrouwbare moleculaire diagnostiek
Herkenning en soortidentificatie van de motten is verre van eenvoudig. Voor rupsen is het nog moeilijker, en hiervoor geeft zelfs een morfologisch onderzoek met een binoculair microscoop vaak nog geen 100% zekerheid over de soort. Daarom zullen alle verzamelde stalen via een specifieke PCR-procedure moleculair worden geanalyseerd, waarmee verschillende soorten (waar onder C. pomonella en G. molesta) van elkaar kunnen onderscheiden worden. Zodoende kunnen we met zekerheid uitsluitsel geven over de soortidentiteit. De ervaringen en expertise die we opbouwen met deze moleculaire analysetechniek zullen toelaten om in de toekomst deze snelle zekere identificatiemethode aan te bieden voor efficiënte diagnostiek tijdens het seizoen.
Optimalisering modellen (EVA OPTIMISE)
Alle gegevens rond valvangsten en fruitinboringen zullen worden verwerkt in functie van lokale klimaatgegevens (weerstation fruitteler en/of dichtstbij gelegen weerstation van pcfruit van het Mety weerstation netwerk). De uitkomsten zullen gebruikt worden om het bestaande beschikbare basismodel voor fruitmot uit te breiden met een model voor andere aanwezige fruitmotten (zoals G. molesta). In een laatste fase zullen de gegevens uit onderzoekslijn 1 (onderzoek rupsen/larven) gecombineerd worden met de data uit onderzoekslijn 2 (dynamiek vluchten motten). Dit zal een grondig inzicht verschaffen in de oorzaken van de problematiek op de onderzochte percelen, met een link tussen de dynamiek van de adulte motten (activiteit vluchtverloop/soort) en de dynamiek van de schade (aanwezigheid/soort/grootte rupsen). Door hierbij ook de lokale behandelingsschema’s en weersomstandigheden in rekening te brengen, kunnen mogelijk ook verklaringen gevonden worden voor mindere werking van bv feromoonverwarring door extreme(re) klimaatomstandigheden. Een interessante onderzoekpiste hierbij is bv de invloed van zonnestraling (UV) op de afbraak van granulovirus. Ook hiervoor kan het voorspellingsmodel een nuttige bondgenoot worden, door - rekening houdend met de gemeten en voorspelde zonnestraling - het minimum interval te adviseren voor opeenvolgende bespuitingen met granulovirus.
Meer info?
tim.belien@pcfruit.be